Hergebruik van leermiddelen – Sociale en technische aspecten

Citation
, XML
Auteurs

Abstract

Het hergebruik van digitale leermiddelen is al decenia lang een doel op zich en daarmee ook een probleem binnen het onderwijs. Alin de jaren ’80 warenn er een aantal initiatieven met het doel het hergebruik van onderwijssoftware buiten haar originele markt te stimuleren. Deze initiatieven hebben om verschillende redenen weinig succes gehad. Één van deze redenen was de technologie van de tijd, met onverenigbaarheden in werkende systemen en opslag mogelijkheden die belangrijke barrières vormen. Bovendien waren er problemen in voorlichting en toegang. De potentiële gebruikers hadden weinig kans zich bewust te worden van wat beschikbaar was of het uit te proberen. Sinds de jaren ’80 is wat vooruitgang geboekt, maar er zijn nog vele aspecten die kunnen worden bestudeerd.

Samenvatting van Strijker, A. (2004) Reuse of Learning Objects – Human and Technical aspects. Dissertatie, Enschede.
Het hergebruik van digitale leermiddelen is al decenia lang een doel op zich en daarmee ook een probleem binnen het onderwijs. Alin de jaren ’80 warenn er een aantal initiatieven met het doel het hergebruik van onderwijssoftware buiten haar originele markt te stimuleren. Deze initiatieven hebben om verschillende redenen weinig succes gehad. Één van deze redenen was de technologie van de tijd, met onverenigbaarheden in werkende systemen en opslag mogelijkheden die belangrijke barrières vormen. Bovendien waren er problemen in voorlichting en toegang. De potentiële gebruikers hadden weinig kans zich bewust te worden van wat beschikbaar was of het uit te proberen. Sinds de jaren ’80 is wat vooruitgang geboekt, maar er zijn nog vele aspecten die kunnen worden bestudeerd.

De dissertatie concentreert zich op de toepassing van leertechnologie standaarden voor leerobjecten en de verschillen in hergebruik in universitaire, commerciële en militaire contexten. Dit wordt onderzocht vanuit twee verschillende perspectieven: de technologie van de leerobjecten en de menselijke aspecten die de (her)bruikbaarheid van leerobjecten beïnvloeden.

Leerobjecten worden gedefinieerd als

Digitale entiteiten, beschikbaar voor gebruik of hergebruik in verschillende leersituaties. Deze objecten zelf kunnen maar hoeven niet ontwikkeld te zijn als leerobjecten; het is hun gebruik voor leerdoeleinden dat hen tot leerobjecten maakt.

Elk leerobject heeft een levenscyclus. De stadia in deze levenscyclus zijn het verkrijgen van een object, het labelen van een object, het aanbieden van een object, het selecteren van een object, het gebruiken van een object en het behouden van een object.

De technische perspectieven van het hergebruiken van leerobjecten omvat de technologie van de objecten zelf, de technologie die betrekking heeft op de databank waarin de objecten worden verzameld, de technologie voor de functionaliteiten die beschikbaar zijn van de databanken en de technologie om het delen van of de interoperabiliteit tussen de leerobjecten te ondersteunen.

Hoewel deze technische perspectieven zeer complex zijn, zijn de menselijke factoren die bij het (her)gebruik van leerobjecten betrokken zijn nog gecompliceerder. Een voorbeeld van een dergelijk menselijk aspect is de perceptie van docenten dat elders gecreëerd materiaal niet goed genoeg past binnen zijn of haar eigen onderwijssituatie. Dit heeft ook op een ander menselijk aspect betrekking dat de (her)bruikbaarheid van leerobjecten beïnvloedt: niet alleen moeten de leerobjecten beschikbaar en vindbaar zijn, maar de docent moet ook worden gemotiveerd om de objecten te zoeken. Daarnaast moet hij of zij ondersteund worden in het nemen van besluiten over hoe de objecten te vinden en nog belangrijker, hoe ze te integreren in de rest van zijn of haar onderwijs. De docent moet daarbij makkelijk te gebruiken hulpmiddelen tot zijn of haar beschikking hebben die hem helpen deze integratie te bewerkstelligen.

Doordat in deze dissertatie zowel de technologische als de menselijke perspectieven zijn opgenomen, worden een aantal drempels die het potentiële hergebruik van digitale middelen beperken besproken, in het bijzonder die aspecten die betrekking hebben op lokale contexten: het onderzoek gaat in op de bredere context waarin het hergebruik van leerobjecten voorkomt. Daarom ligt de nadruk van het onderzoek op de toepassing van standaarden voor leertechnologieën met betrekking tot leerobjecten en wordt ingegaan op verschillen in hergebruik in drie verschillende contexten: de universitaire, de commerciële en de militaire context. Binnen de drie contexten zullen de menselijke en technische perspectieven belangrijke elementen zijn die antwoord geven op de onderzoeksvragen, die als volgt geformuleerd zijn:

Menselijk perspectief – Welke menselijke perspectieven zijn belangrijk om de verschillende stadia van de levenscyclus van een leerobject te ondersteunen?

Technisch perspectief – Welke toepassingen en technologieën zijn belangrijk om de verschillende stadia van de levenscyclus van een leerobject te ondersteunen?

Combineren van menselijke en technische perspectieven – Wat zijn de belangrijkste aspecten bij het begeleiden van gebruikers bij de selectie van toepassingen, technologieën en activiteiten om de verschillende stadia van de levenscyclus van een leerobject in verschillende gebruikscontext te ondersteunen, in het bijzonder de universitaire, de commerciële en de militaire context?

Door het uitvoeren van een reeks aan projecten gedurende ruim drie jaar geeft antwoorden op deze onderzoeksvragen en op gerelateerde sub-vragen.

Hoofdstuk 2 geeft een conceptueel overzicht, analyse en een literatuuroverzicht dat zich concentreert op de menselijke aspecten. Vanuit het menselijk perspectief wordt een definitie gegeven van leerobjecten. Daarnaast wordt de organisatorische context waarin de betrokkenen functioneren beschreven, wordt ingegaan op hun rollen en op de gebruikte didactiek en worden de gebruiksmogelijkheden van verschillende toepassingen voor hergebruik van leerobjecten beschreven. Het blijkt dat er vanuit het menselijk perspectief niet een eenduidige definitie voor de term leerobject is te geven. De belangrijkste vraag die hierbij van belang is, is of een leerobject uitdrukkelijk wordt gecreëerd voor leerdoeleinden of dat een leerobject elke digitale eenheid kan zijn die een leerfunctie kan hebben. En als een leerobject uitdrukkelijk als dusdanig wordt gecreëerd, moet het creëren dan binnen een gestructureerd kader worden gedaan? Aspecten bij het beantwoorden van deze vragen hebben betrekking op de aard van het onderwijs en van hergebruik van leerobjecten binnen dit onderwijs, op de uitlevering en de technologie van het onderwijs, op eigendom van leerobjecten en op toegang tot de leerobjecten. Deze aspecten worden besproken in Hoofdstuk 2 en een eerste vergelijking tussen de drie verschillende contexten wordt gemaakt. Zowel de organisatorische culturen van de contexten als de actoren die op de een of andere manier betrokken zijn bij het leerobject spelen een belangrijke rol in deze vergelijkingen. Elk van de actoren hebben verschillende rollen (zoals inhoudsdeskundigen, docenten, ondersteunend personeel, managers en studenten) en verschillende perspectieven.

Hoofdstuk 2 richt zich ook op de manier waarop het leren door de instelling gestructureerd wordt en de invloed hiervan op het hergebruik van leerobjecten. In traditioneel hoger onderwijs bijvoorbeeld bestaat onderwijs vaak uit colleges door de docent, ondersteund door objecten zoals PowerPoint- presentaties of zelfgemaakte college aantekeningen. Deze presentaties en aantekeningen kunnen gebruikt worden als herbruikbare leerobjecten voor zelfstudie. Hierbij worden de digitale leermiddelen meestal niet gebruikt om de docent of het handboek te vervangen maar hen aan te vullen. In de commerciële en militaire context daarentegen worden digitale leerobjecten over het algemeen gebruikt in de context van e-leren (zelfstudie of tijd- en plaatsonafhankelijk leren, digitaal ondersteund). Hoewel men wel ondersteuning kan krijgen wordt in deze situatie aangenomen dat er geen docenten of medestudenten betrokken zijn in het onderwijsproces. De taken van de docent worden overgenomen door het leerobject.

Een ander belangrijk element van leerobjecten gezien vanuit het menselijke perspectief is bruikbaarheid. Bruikbaarheid heeft betrekking op consistentie, toepasbaarheid als leermateriaal, de mogelijkheid waarop het de gebruiker ondersteuning biedt bij het vermijden van fouten, het gemak om zich te herinneren hoe het leerobject gebruikt kan worden en de aantrekkelijkheid van het leerobject. De aantrekkelijkheid heeft te maken met presentatiestijl, taalgebruik, toon en visuele aspecten.

Ook metadata blijkt verschillende betekenissen te hebben binnen verschillende contexten. Binnen de universitaire context zullen metadata waarschijnlijk gerelateerd worden aan de manier waarop de docent zijn eigen bestanden omgaat. In de commerciële sector zullen de metadata waarschijnlijk gerelateerd worden aan het competentiekader van de organisatie. In de militaire context hebben de metadata vaak betrekking op technische eigenschappen van beelden en andere details in relatie tot de plaats van een leerobject in een handboek.

In Hoofdstuk 2 worden een aantal aspecten beschreven die betrekking hebben op leerobjecten gezien vanuit het menselijk perspectief. Deze aspecten zijn uitbreidingen op de eerste onderzoeksvraag. Daarom worden er zes secundaire onderzoeksvragen vanuit het menselijke perspectief geïdentificeerd. Deze secundaire onderzoeksvragen dragen bij in de verduidelijking van de onderzoeksvragen en hebben betrekking op de organisatorische context, leerscenario’s, het creëren van leerobjecten, ondersteuning van de gebruiker en op metadata. Deze vragen zullen door het uitvoeren van de projecten zoals die beschreven worden in de Hoofdstukken 5, 6 en 7 worden beantwoord.

Hoofdstuk 3 geeft een conceptueel overzicht, een analyse, en een literatuuroverzicht gericht op de technische aspecten. Vanuit het technische perspectief zijn de belangrijkste elementen de definitie van een leerobject, kwesties met betrekking tot granulariteit, metadata en standaarden en de toepassingen en technologieën. Vanuit een technisch perspectief kan een leerobject worden beschreven als een eenheid, digitaal of niet digitaal, dat kan worden gebruikt voor het leren, onderwijs of opleiding. Deze definitie van IEEE/LOM wordt gebruikt voor dit onderzoek maar met het belangrijke verschil dat het “niet digitale” soort materiaal niet in het onderzoek wordt meegenomen. Het besprekend van leerobjecten vanuit een technisch perspectieven houdt rekening met aggregatieniveaus en granulariteit van het leerobject, omdat de grootte van een leerobject niet is opgenomen, maar granulariteit wel een rol speelt tijdens de uitwisseling van materiaal.

In relatie tot metadata vanuit een technisch perspectief worden twee definities gebruikt:

Metadata is informatie over een object, fysiek of digitaal. Omdat zowel het aantal objecten als de behoefte aan leermateriaal exponentieel groeit en tegelijkertijd de informatie of de metadata over objecten ontbreekt wordt de mogelijkheid om materiaal te vinden, beheren en te gebruiken beperkt (LTSC, 2002).

Het doel van metadata (data over data) is het geven van een algemene structuur dat het mogelijk maakt dat leermaterialen worden beschreven op een consistente manier. Metadata kunnen worden verzameld in catalogi en kunnen direct worden samengesteld met het leerobject dat ze beschrijven. Leermateriaal die beschreven zijn met metadata kunnen systematisch worden gezocht en gevonden voor gebruik en hergebruik (Dodds, 2001b).

Naast metadata zijn standaarden een belangrijk element vanuit het technisch perspectief. Standaarden zijn ontwikkeld met het doel op uitwisselbaarheid en interoperabiliteit tussen systemen mogelijk te maken. Verschillende organisaties werken aan de ontwikkeling van deze standaarden die gerelateerd zijn aan leertechnologieën. Veel organisaties die zich richten op leertechnologieën werken samen. Twee belangrijke standaardisatie-organisaties zijn de Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE) werkgroep Learning Technology Standards Committee (LTSC) and de Advanced Distributed Learning group developing ADL SCORM – the Sharable Content Object Reference Model.

Standaarden kunnen ontwikkeld worden op twee manieren: (a) ontwikkeling door een officieel standaardisatie instituut zoals het International Standardization Organization (ISO) of het  Institute of Electrical and Electronics Engineers, Inc (IEEE), of (b) ontwikkeling van een standaard zonder de hulp van een standaardisatie instituut. Het succes van de standaard kan gemeten worden door het aantal meten dat de standaard gebruikt.

Vier verschillende typen van technologie, systemen en toepassingen kunnen worden onderscheiden om leerobjecten te maken, te bewerken, te beheren, te onderhouden en te gebruiken in verschillende organisatorische contexten. Om leerobjecten te maken of te verkrijgen kunnen auteursomgevingen worden gebruikt. Deze auteursomgevingen variëren in complexiteit, mogelijkheden en benodigde vaardigheden van de gebruiker. Wanneer leerobjecten eenmaal zijn verkregen kunnen ze worden opgeslagen in een Learning Content Management System (LCMS). Een LCMS kan vergeleken worden met een databank waarin een groot aantal leerobjecten zijn opgeslagen en gestructureerd op een zodanige manier dat gebruikers door middel van de metadata materiaal moeten kunnen vinden. Een Course Management System (CMS) kan worden gebruikt om leerobjecten zodanig te structureren dat de leerobjecten een logische volgorde hebben en een consistent gedrag vertonen in een cursus, les of module. De leerobjecten die gebruikt worden kunnen geselecteerd worden uit een LCMS of kunnen direct met een auteursomgeving worden gemaakt. De interactie tussen de leerobjecten en de gebruikers in een cursus wordt gereguleerd door een Learning Management System (LMS).

In Hoofdstuk 3 worden een aantal aspecten beschreven die betrekking hebben op leerobjecten gezien vanuit het technisch perspectief. Deze aspecten zijn uitbreidingen op de tweede onderzoeksvraag. Daarom worden er drie secundaire onderzoeksvragen vanuit het technisch perspectief geïdentificeerd. Deze secundaire onderzoeksvragen dragen bij in de verduidelijking van de onderzoeksvragen en hebben betrekking op granulariteit, standaarden, toepassingen en systemen. Deze vragen zullen door het uitvoeren van de projecten zoals die beschreven worden in de Hoofdstukken 5, 6 en 7 worden beantwoord.

Hoofdstuk 4 beschrijft de methodologie die de drie taken binnen het onderzoek ondersteunt: het valideren van de gezichtspunten uit de literatuur in de praktijk, het uitleggen van gebruikerservaringen en het testen van procedures en vereisten die zullen leiden tot een succesvol gebruik van leerobjecten in verschillende contexten. De methodologie die gekozen is om deze taken uit te voeren is Action Research. Action Research (AR) maakt deel uit van de case study benadering, maar kan worden gezien als een bijzondere vorm: binnen AR zullen wel case studies uitgevoerd worden, maar binnen de case study benadering hoeft geen AR uitgevoerd te worden.

AR richt zich op het oplossen van praktische bezwaren van mensen in een directe probleemsituatie. Dit betekent dat er zowel een systeem op zich bestudeert wordt, maar ook wordt meegewerkt met mensen binnen dat systeem in de gewenste richting. Om dit te bereiken is het nodig dat er een actieve samenwerking is tussen onderzoeker en klant. Dit betekent dat het belangrijkste kenmerk van AR is dat de onderzoeker interventies kan uitvoeren op een zodanige manier dat het voordelig is voor de organisatie. Daarom wordt AR gebruikt in bestaande situaties en niet in experimentele onderzoeken. Vaak wordt AR uitgevoerd door academici die door besluitvormers van een organisatie die zelf de methodologische kennis niet in huis hebben uitgenodigd worden. Dit is ook het geval in het onderzoek dat in deze dissertatie wordt beschreven. De rol van de onderzoeker was gericht op het invoeren van de AR methode om op die manier

De rol van de onderzoeker was “de methode van AR op een dergelijke manier uit te voeren om een wederzijds aangenaam resultaat voor alle deelnemers, met het proces dat te veroorzaken door hen daarna wordt gehandhaafd”. Om dit te verwezenlijken, kan AR de goedkeuring van vele verschillende rollen voor de onderzoeker in diverse stadia van het proces vergen. In dit geval vervulde de onderzoeker de rollen van ontwikkelaar, ontwerper, analist, en interviewer. Het Onderzoek van de actie staat voor verscheidene verschillende te gebruiken onderzoekhulpmiddelen toe. In dit onderzoek werden verscheidene methodologieën gebruikt voor gegevensinzameling in de projecten, zoals een literatuurstudie, een gestructureerd gesprek met een vragenlijst, een een ongestructureerd gesprek, log-file analyse en cursus een materiële analyse. De belangrijkste methode voor gegevensinzameling in alle drie contexten was de vragenlijst en het gestructureerde gesprek. De vragenlijsten werden ingevuld tijdens een gespreksschema van aangezicht tot aangezicht. De vragenlijst ging van een demonstratie van de hergebruiksfunctionaliteit vergezeld in TeleTOP® CMS. Tijdens het gestructureerde gesprek, werd de verschillende functionaliteit getoond toen relevant. TeleTOP® CMS en de hergebruiksondersteuningsmiddelen werden gebruikt om de gebruikers een idee te geven van wat met de concepten zoals het leren van voorwerpen, hergebruik, etikettering, en scholingsmateriaal werd bedoeld. Ook werden het gebruik van taxonomieën, het zoeken, en LOM gericht met de demonstratie aangezien het doel van de demonstratie sommige praktische voorbeelden te tonen en de gebruikers van hun eigen hergebruiksmogelijkheden bewust te maken was. Naast de mogelijkheden ook werden de problemen en de kwesties behandeld met de demonstratie. Het gestructureerde gesprek vergde meer dan 90 minuten wegens de demonstraties in kwestie. De resultaten van de vragenlijsten worden gegroepeerd rond thema’s die als belangrijke kwesties werden gezien. Elk thema werd tegen een reeks vragen in kaart gebracht die in de vragenlijst worden gebruikt. De resultaten van de AR-Benadering, met inbegrip van de gesprekken en de vragenlijsten, worden beschreven in Hoofdstukken 5..6, en 7.